Monday, December 18, 2006

I had a dream

I have a dream! De wereldberoemde speech van Martin Luther King. In 1963 werd al gedroomd over dingen die vandaag de dag geen werkelijkheid zouden zijn. Dit jaar was niet anders. Niet om mezelf nou even met een groot activist te vergelijken. Maar je hoeft geen held te zijn om te dromen over dingen die nooit waarheid zullen worden.

Welkom in mijn droom. Geen 1963 maar 2006. Tweede kerstdag 2006 om precies te zijn. Eindelijk waren we daar. Jij met het wegpoetsen van je laatste angst, ik met iets meer bravoure dan goed voor me was. Het sneeuwt, want zo hoort dat op kerst. Alles klopt. Jouw witte haar, je kleine neusje blauw van de koude wind. Jouw half bevroren hand die een marlboro verkiest boven een warme handschoen. Ik zie het en ik lach. Dom wijf!

Zo, we zijn er! Mijn eerste stap in het beloofde land. Ik ben thuis, al ben ik hier nooit eerder geweest. Terwijl ik kijk naar de engeltjes in de kerstboom kom je binnenzetten met 2 dampende mokken warme chocomel. Ik houd niet eens van chocomel, maar elke slok voelt als een slokje van jou. Die mok gaat dus leeg tot de bodem!

Je vervloekt je weigerende aansteker terwijl je op het punt staat om te beginnen aan je derde marlboro van de dag. De chocomel is verdwenen, even als de laatste barrières die jou bij mij vandaan hadden moeten houden. Ik plaag je met je falende aansteker. Uiteindelijk pak je een andere aansteker en blaast speels een rookwolkje mijn kant op. You’re perfect. Ik weet het zeker! Je drukt je peuk uit en kruipt stilletjes tegen me aan. Eventjes is er helemaal niets, behalve jouw dichtgeknepen oogjes en mijn hand door jouw haar. Voor 1 moment hebben we ons verstopt voor het leed dat de grote boze buitenwereld heet. Jij, ik, en een oneindig uitstrekkende leegte.

Op naar de supermarkt voor het avondeten. Jij bent al buiten. Ik weet precies wat je van plan bent. Ik zie die pretoogjes. Quasi nietsvermoedend loop ik op je af, om vervolgens jouw eerste zelfgemaakte sneeuwbal te mogen incasseren. Na een korte worsteling in de sneeuw geef ik mezelf gewonnen. Hand in hand lopen we over straat, terwijl de laatste sneeuw smelt in mijn oren.

Welkom in mijn droom, want een droom blijft het. Het enige dat nu nog smelt is het ding wat we ooit claimden te hebben. Verkoop de huid van de beer nooit voordat hij geschoten is. Afgezien van de walgelijke clichématigheid van deze uitspraak staat de bewering als een huis.

Een droom is prachtig als hij uitkomt, maar des te harder als het altijd een droom blijft. Alle voorpret moet terugbetaald worden met dikke rente, in de vorm van teleurstelling. Wiens schuld het was? Geen idee, en wat doet het er eigenlijk nog toe? De pijn komt wanneer je wijn in azijn ziet veranderen en eenzaam achterblijft met de zure nasmaak.

And she said: Come with me tonight. There be a thousand stars, one for everything we lost tonight (El pino and the Volunteers – Impatiently)

Tuesday, December 12, 2006

Frankenstein

Jezelf met Frankenstein vergelijken is niet altijd goed, maar vandaag kom ik er nog best mild vanaf. Vandaag ben ik Frankenstein de grote, lieve en behulpzame reus. Maar ze ziet het niet. Iedereen die de openingsscène van de film Van Helsing gezien heeft weet hoe ik me nu voel. Ik voelde me als een koning in mijn inmense vesting. Ik was helemaal alleen in dat grote kasteel, maar ik voelde me er veilig. Ik zat er als een vorst met een prachtig uitzicht.

Op het land zag ik het volk druk aan het werk. Ik zag ossendrijvers driftig het land om ploegen met hun middeleeuwse werktuigen. De koopman trok van markt naar markt op zijn paardenkar. De smid stond driftig te hameren op een set toekomstige hoefijzers, en 3 straatschoffies hadden een brood gestolen bij de bakker en renden luid lachend richting een veilig heenkomen. Hoe prachtig was het geweest als Frankenstein voor 1 dag gewoon tussen al deze mensen had kunnen lopen, ook al was hij groot en anders. Ook al waren zijn handen getekend door lidtekens en vreemde vervormingen.

Mijn geest is Frankenstein. Krachtig, behulpzaam en liefdevol. Maar toch anders. En de laatste keer dat ik de veiligheid van mijn vestingmuren verliet bleek wel weer hoe beangstigend dat kan zijn, voor zowel mij als het volk waar ik zo graag eens tussen zou willen lopen. Welkom bij Van Helsing, scène 1. Het volk heeft zich niets aangetrokken van alle goede bedoelingen, en ziet alleen de immense tegenstellingen. Mijn handen zijn niet rank en gracieus zoals die van de prinsessen. Mijn stem is niet zuiver als de zang van de minstreel in de herberg in het bos. Maar diep van binnen brand wel het heilige vuur, de wil om goed te doen in deze wereld.

Gewapend met knuppels, fakkels, messen en bijlen staan ze te dringen voor de vestingpoort. Een grote boomstam wordt gebruikt om de poort mee open te rammen. Ik doe alsof ik het niet hoor, de verwijten en beschuldigingen. Ik doe alsof het me niet raakt. Ik lieg mezelf voor weet ik, en het volk ramt de poort open zonder enige vorm van genade. Elke sneer, trap na en sarcastische opmerking verandert in een stoot tegen de houten poortdeuren.

Ze zijn binnen. Ik zie het spookachtige schijnsel van hun fakkels. Ik hoor het blaffen van de honden. Ook al ben ik groot en sterk, ik kan ze niet meer stoppen. Ze zijn met te veel, en ik ben niet het type om te doden. Ik ben het type om bruggen te bouwen en te helpen. Maar het volk wil mijn hulp niet, ze willen mijn hoofd op een houten staak de stadsmuren binnendragen. Gewoon omdat ik anders ben, omdat ze nog nooit iets gezien hebben zoals ik. Omdat ze een zondebok zoeken om alle fouten op te verhalen.

Ik zit stilletjes in de toren, wachtend op wat komen gaat. Ik hoor ze schreeuwen onder aan de trap. In een laatste vluchtpoging probeer ik over het dak weg te komen. Ze zien me, maar het is te laat. Met een paar flinke sprongen van toren naar toren lukt het me om aan hun dodelijke razernij te ontkomen. Maar ik ben nog niet van ze af, ze zitten me op de hielen.

Dan maar naar de oude molen bovenaan de heuvel. Ze zijn sneller dan ik, maar met een sprint kan ik het nog halen. M’n knieen doen zeer. M’n milt steekt en m’n luchtwegen branden. Ik moet blijven rennen, op de vlucht voor ‘the angry mob.’ Rennen voor de verwijten. Vluchten voor alle beschuldigingen, met het laatste hapje lucht uit m’n longen. Ik vlucht de oude molen in en barricadeer de deur. Daar staan ze, duizend man sterk. Maar dit keer geen deuren om in te trappen. De fakkels worden tevoorschijn gehaald. Hooi wordt opgestapeld tegen de muren.

Doodzonde. Ik had zoveel hout voor ze kunnen sprokkelen, zoveel stenen kunnen verplaatsen en zoveel bruggen kunnen bouwen. Alles om hun leven aangenamer te maken. Maar mijn gebrek aan herkenbaarheid is blijkbaar genoeg om een blinde razernij op te wekken. Ze willen het niet snappen. Ik vraag mezelf af wie hier eigenlijk het onmens is. Deze mensen die hun land willen bewaken tegen mijn onmenselijke invloeden zijn eigenlijk de grootste monsters. Als ze mijn hulp niet willen aanvaarden, dan niet.

Je hebt de honden op me af gestuurd met je onbegrip. Je hebt de poort in gebeukt en me mijn eigen kasteel doorgejaagd met je wantrouwen. Je hebt me de molen in gejaagd en me omsingeld met al de bitterheid die in je zit. Nog 1 actie en de molen staat in brand, klaar om in te storten. Ik zal vallen in het vuur dat jij gestookt hebben en in rook opgaan en ergens anders verschijnen. No more mister Frankenstein for you.

Sunday, December 10, 2006

Wajang

wa·jang (de ~ (m.), ~s)
1 Javaans poppenspel

Het wajang spel. Waarschijnlijk kennen de meeste mensen de poppen uit de Indische restaurants. Met deze poppen kun je prachtige verhalen vertellen. De poppenspeler zit achter een wit scherm, waar met behulp van een lamp schaduwen op geprojecteerd worden. Zo zien de poppenspeler en de toeschouwer hetzelfde tafreel, maar dan in spiegelbeeld.

Zo ook ik, de toeschouwer van het meest bizarre poppenspel dat ik in mijn leven heb mogen meemaken. Op het witte laken vertolkt zich het schaduwspel van onze vriendschap. Het verhaal zou moeten gaan over vriendschap, maar ik zie heel iets anders. En hij ook.

Hij ziet hetzelde als ik, mister puppetmaster. Alleen dan in spiegelbeeld. De handelingen van de poppen zijn precies hetzelfde, alleen dan 180 graden omgedraaid. Zo ook elk verwijt over verwaarlozing, botte opmerkingen en oneerlijkheid. Ik hoor hem nog roepen als de dag van gister: “Godverdomme man, luister nou eens naar wat ik zeg. Als je te arrogant bent om naar me te luisteren, flikker dan maar op!” Waarna ik hem toeschreeuw: “Ik zou hier uberhaupt niet zijn als ik je niet serieus nam, en ga ook zeker weg als je nog 5 minuten doorgaat met het praten van zoveel bullshit!”

Was hij immers niet degene die het allemaal beter dacht te weten als ik zei dat ik zijn mening op prijs stelde. Ik vroeg hem toch zelf om zijn mening? Dat hij vervolgens te beroerd is om in te zien dat ik heus wel luister naar wat hij zegt is niet mijn schuld. “Dus wie is hier nou de arrogante zak” bijt ik hem toe. De gezichten in de kamer staan strak. Ik zie de frustratie in zijn ogen. Ik hoor het aan z’n stem en zie het aan de manier waarop hij geërgerd bezig is met het verplaatsen van de kussens op de bank. Ik volg elke beweging van hem en denk bij mezelf: “ondankbare zak.”

Beiden denken we exact hetzelfde over elkaar. Beiden vinden we elkaar nu een ongelovelijke lul. Het allerergste is nog dat ik elk verwijt dat hij me maakt zo zou kunnen omdraaien. Het probleem met dit verschijnsel is dat het er in zijn bovenkamer exact hetzelfde aan toegaat. Wat ik zie als een gebaar van waardering en interesse wordt binnen no-time onder zijn schedeldak verdraaid tot een boodschap van totale arrogantie en onverschilligheid. En andersom gebeurt precies hetzelfde. Al zijn woorden van steun klinken me als verwijt in de oren.

Beledigd worden is zo erg nog niet, maar als de ander jouw dan beschuldigd van het door hem getoonde wangedrag loop ik over van frustratie, en vice versa. De ene keer bespeel ik de poppen, de andere keer is hij het weer die het schimmenspel op gang brengt. Beiden zien we hetzelfde, maar 180 graden anders. Na weer een schaduwspel vol verwijten zakken we vermoeid in elkaar. Ik kan niet meer, en ook hij loopt op zijn laatste benen.