Monday, December 18, 2006

I had a dream

I have a dream! De wereldberoemde speech van Martin Luther King. In 1963 werd al gedroomd over dingen die vandaag de dag geen werkelijkheid zouden zijn. Dit jaar was niet anders. Niet om mezelf nou even met een groot activist te vergelijken. Maar je hoeft geen held te zijn om te dromen over dingen die nooit waarheid zullen worden.

Welkom in mijn droom. Geen 1963 maar 2006. Tweede kerstdag 2006 om precies te zijn. Eindelijk waren we daar. Jij met het wegpoetsen van je laatste angst, ik met iets meer bravoure dan goed voor me was. Het sneeuwt, want zo hoort dat op kerst. Alles klopt. Jouw witte haar, je kleine neusje blauw van de koude wind. Jouw half bevroren hand die een marlboro verkiest boven een warme handschoen. Ik zie het en ik lach. Dom wijf!

Zo, we zijn er! Mijn eerste stap in het beloofde land. Ik ben thuis, al ben ik hier nooit eerder geweest. Terwijl ik kijk naar de engeltjes in de kerstboom kom je binnenzetten met 2 dampende mokken warme chocomel. Ik houd niet eens van chocomel, maar elke slok voelt als een slokje van jou. Die mok gaat dus leeg tot de bodem!

Je vervloekt je weigerende aansteker terwijl je op het punt staat om te beginnen aan je derde marlboro van de dag. De chocomel is verdwenen, even als de laatste barrières die jou bij mij vandaan hadden moeten houden. Ik plaag je met je falende aansteker. Uiteindelijk pak je een andere aansteker en blaast speels een rookwolkje mijn kant op. You’re perfect. Ik weet het zeker! Je drukt je peuk uit en kruipt stilletjes tegen me aan. Eventjes is er helemaal niets, behalve jouw dichtgeknepen oogjes en mijn hand door jouw haar. Voor 1 moment hebben we ons verstopt voor het leed dat de grote boze buitenwereld heet. Jij, ik, en een oneindig uitstrekkende leegte.

Op naar de supermarkt voor het avondeten. Jij bent al buiten. Ik weet precies wat je van plan bent. Ik zie die pretoogjes. Quasi nietsvermoedend loop ik op je af, om vervolgens jouw eerste zelfgemaakte sneeuwbal te mogen incasseren. Na een korte worsteling in de sneeuw geef ik mezelf gewonnen. Hand in hand lopen we over straat, terwijl de laatste sneeuw smelt in mijn oren.

Welkom in mijn droom, want een droom blijft het. Het enige dat nu nog smelt is het ding wat we ooit claimden te hebben. Verkoop de huid van de beer nooit voordat hij geschoten is. Afgezien van de walgelijke clichématigheid van deze uitspraak staat de bewering als een huis.

Een droom is prachtig als hij uitkomt, maar des te harder als het altijd een droom blijft. Alle voorpret moet terugbetaald worden met dikke rente, in de vorm van teleurstelling. Wiens schuld het was? Geen idee, en wat doet het er eigenlijk nog toe? De pijn komt wanneer je wijn in azijn ziet veranderen en eenzaam achterblijft met de zure nasmaak.

And she said: Come with me tonight. There be a thousand stars, one for everything we lost tonight (El pino and the Volunteers – Impatiently)

Tuesday, December 12, 2006

Frankenstein

Jezelf met Frankenstein vergelijken is niet altijd goed, maar vandaag kom ik er nog best mild vanaf. Vandaag ben ik Frankenstein de grote, lieve en behulpzame reus. Maar ze ziet het niet. Iedereen die de openingsscène van de film Van Helsing gezien heeft weet hoe ik me nu voel. Ik voelde me als een koning in mijn inmense vesting. Ik was helemaal alleen in dat grote kasteel, maar ik voelde me er veilig. Ik zat er als een vorst met een prachtig uitzicht.

Op het land zag ik het volk druk aan het werk. Ik zag ossendrijvers driftig het land om ploegen met hun middeleeuwse werktuigen. De koopman trok van markt naar markt op zijn paardenkar. De smid stond driftig te hameren op een set toekomstige hoefijzers, en 3 straatschoffies hadden een brood gestolen bij de bakker en renden luid lachend richting een veilig heenkomen. Hoe prachtig was het geweest als Frankenstein voor 1 dag gewoon tussen al deze mensen had kunnen lopen, ook al was hij groot en anders. Ook al waren zijn handen getekend door lidtekens en vreemde vervormingen.

Mijn geest is Frankenstein. Krachtig, behulpzaam en liefdevol. Maar toch anders. En de laatste keer dat ik de veiligheid van mijn vestingmuren verliet bleek wel weer hoe beangstigend dat kan zijn, voor zowel mij als het volk waar ik zo graag eens tussen zou willen lopen. Welkom bij Van Helsing, scène 1. Het volk heeft zich niets aangetrokken van alle goede bedoelingen, en ziet alleen de immense tegenstellingen. Mijn handen zijn niet rank en gracieus zoals die van de prinsessen. Mijn stem is niet zuiver als de zang van de minstreel in de herberg in het bos. Maar diep van binnen brand wel het heilige vuur, de wil om goed te doen in deze wereld.

Gewapend met knuppels, fakkels, messen en bijlen staan ze te dringen voor de vestingpoort. Een grote boomstam wordt gebruikt om de poort mee open te rammen. Ik doe alsof ik het niet hoor, de verwijten en beschuldigingen. Ik doe alsof het me niet raakt. Ik lieg mezelf voor weet ik, en het volk ramt de poort open zonder enige vorm van genade. Elke sneer, trap na en sarcastische opmerking verandert in een stoot tegen de houten poortdeuren.

Ze zijn binnen. Ik zie het spookachtige schijnsel van hun fakkels. Ik hoor het blaffen van de honden. Ook al ben ik groot en sterk, ik kan ze niet meer stoppen. Ze zijn met te veel, en ik ben niet het type om te doden. Ik ben het type om bruggen te bouwen en te helpen. Maar het volk wil mijn hulp niet, ze willen mijn hoofd op een houten staak de stadsmuren binnendragen. Gewoon omdat ik anders ben, omdat ze nog nooit iets gezien hebben zoals ik. Omdat ze een zondebok zoeken om alle fouten op te verhalen.

Ik zit stilletjes in de toren, wachtend op wat komen gaat. Ik hoor ze schreeuwen onder aan de trap. In een laatste vluchtpoging probeer ik over het dak weg te komen. Ze zien me, maar het is te laat. Met een paar flinke sprongen van toren naar toren lukt het me om aan hun dodelijke razernij te ontkomen. Maar ik ben nog niet van ze af, ze zitten me op de hielen.

Dan maar naar de oude molen bovenaan de heuvel. Ze zijn sneller dan ik, maar met een sprint kan ik het nog halen. M’n knieen doen zeer. M’n milt steekt en m’n luchtwegen branden. Ik moet blijven rennen, op de vlucht voor ‘the angry mob.’ Rennen voor de verwijten. Vluchten voor alle beschuldigingen, met het laatste hapje lucht uit m’n longen. Ik vlucht de oude molen in en barricadeer de deur. Daar staan ze, duizend man sterk. Maar dit keer geen deuren om in te trappen. De fakkels worden tevoorschijn gehaald. Hooi wordt opgestapeld tegen de muren.

Doodzonde. Ik had zoveel hout voor ze kunnen sprokkelen, zoveel stenen kunnen verplaatsen en zoveel bruggen kunnen bouwen. Alles om hun leven aangenamer te maken. Maar mijn gebrek aan herkenbaarheid is blijkbaar genoeg om een blinde razernij op te wekken. Ze willen het niet snappen. Ik vraag mezelf af wie hier eigenlijk het onmens is. Deze mensen die hun land willen bewaken tegen mijn onmenselijke invloeden zijn eigenlijk de grootste monsters. Als ze mijn hulp niet willen aanvaarden, dan niet.

Je hebt de honden op me af gestuurd met je onbegrip. Je hebt de poort in gebeukt en me mijn eigen kasteel doorgejaagd met je wantrouwen. Je hebt me de molen in gejaagd en me omsingeld met al de bitterheid die in je zit. Nog 1 actie en de molen staat in brand, klaar om in te storten. Ik zal vallen in het vuur dat jij gestookt hebben en in rook opgaan en ergens anders verschijnen. No more mister Frankenstein for you.

Sunday, December 10, 2006

Wajang

wa·jang (de ~ (m.), ~s)
1 Javaans poppenspel

Het wajang spel. Waarschijnlijk kennen de meeste mensen de poppen uit de Indische restaurants. Met deze poppen kun je prachtige verhalen vertellen. De poppenspeler zit achter een wit scherm, waar met behulp van een lamp schaduwen op geprojecteerd worden. Zo zien de poppenspeler en de toeschouwer hetzelfde tafreel, maar dan in spiegelbeeld.

Zo ook ik, de toeschouwer van het meest bizarre poppenspel dat ik in mijn leven heb mogen meemaken. Op het witte laken vertolkt zich het schaduwspel van onze vriendschap. Het verhaal zou moeten gaan over vriendschap, maar ik zie heel iets anders. En hij ook.

Hij ziet hetzelde als ik, mister puppetmaster. Alleen dan in spiegelbeeld. De handelingen van de poppen zijn precies hetzelfde, alleen dan 180 graden omgedraaid. Zo ook elk verwijt over verwaarlozing, botte opmerkingen en oneerlijkheid. Ik hoor hem nog roepen als de dag van gister: “Godverdomme man, luister nou eens naar wat ik zeg. Als je te arrogant bent om naar me te luisteren, flikker dan maar op!” Waarna ik hem toeschreeuw: “Ik zou hier uberhaupt niet zijn als ik je niet serieus nam, en ga ook zeker weg als je nog 5 minuten doorgaat met het praten van zoveel bullshit!”

Was hij immers niet degene die het allemaal beter dacht te weten als ik zei dat ik zijn mening op prijs stelde. Ik vroeg hem toch zelf om zijn mening? Dat hij vervolgens te beroerd is om in te zien dat ik heus wel luister naar wat hij zegt is niet mijn schuld. “Dus wie is hier nou de arrogante zak” bijt ik hem toe. De gezichten in de kamer staan strak. Ik zie de frustratie in zijn ogen. Ik hoor het aan z’n stem en zie het aan de manier waarop hij geërgerd bezig is met het verplaatsen van de kussens op de bank. Ik volg elke beweging van hem en denk bij mezelf: “ondankbare zak.”

Beiden denken we exact hetzelfde over elkaar. Beiden vinden we elkaar nu een ongelovelijke lul. Het allerergste is nog dat ik elk verwijt dat hij me maakt zo zou kunnen omdraaien. Het probleem met dit verschijnsel is dat het er in zijn bovenkamer exact hetzelfde aan toegaat. Wat ik zie als een gebaar van waardering en interesse wordt binnen no-time onder zijn schedeldak verdraaid tot een boodschap van totale arrogantie en onverschilligheid. En andersom gebeurt precies hetzelfde. Al zijn woorden van steun klinken me als verwijt in de oren.

Beledigd worden is zo erg nog niet, maar als de ander jouw dan beschuldigd van het door hem getoonde wangedrag loop ik over van frustratie, en vice versa. De ene keer bespeel ik de poppen, de andere keer is hij het weer die het schimmenspel op gang brengt. Beiden zien we hetzelfde, maar 180 graden anders. Na weer een schaduwspel vol verwijten zakken we vermoeid in elkaar. Ik kan niet meer, en ook hij loopt op zijn laatste benen.

Thursday, November 23, 2006

Junkie

Ik ben een junkie, altijd al geweest. Sinds het allereerste shot was ik totaal verkocht. Verslavingsgevoeligheid zit elk mens in zijn bloed, het is alleen maar net hoe je ermee omgaat. Het vloeit door mijn aderen, van buitenaf geïnjecteerd. Als geluk bij een ongeluk kun je als verzachtende omstandigheid aanvoeren dat ik tenminste niet verslaafd ben aan heroïne. Heroïne is de meest verwoestende drug die ik ken, maar vrouwelijke aandacht is een goede tweede.

En juist daar ben ik zo enorm verslaafd aan geraakt. Eigenhandig afkicken is ondanks verschillende pogingen altijd op een mislukking uitgelopen. Het enige dat werkt met de vrouwen in mijn leven is verlaten worden. Na een tijd zonder een shotje vrouw, aangelengt met wat liefde, ben ik cold turkey afgekickt. En het is waar wat ze zeggen over cold turkey. Plotseling helemaal zonder werkt het best, maar het is wel verdomd pijnlijk!

Zeker als je ziet dat anderen om je heen vrolijk hun shotjes geïnjecteerd krijgen. Of erger nog, je persoonlijke dealer die nu een andere klant heeft gevonden. Je ziet het ritueel, herkent de gebaren tot in detail. Alleen ben je nu een voorbijganger die de transactie ziet plaatsvinden. Soms droom ik nog steeds terug naar de dag dat ik daar stond met dat briefje van 50 in m’n broekzak. Diezelfde groet. Diezelfde glimlach. Stiekem verdwijnt er een zakje dope in een jaszak en gaan de contanten van hand tot hand. En ze denken maar dat niemand ze ziet. Maar ik zie het, overduidelijk!

Jaloers word ik ervan. Stikjaloers. Die ander wel, en ik niet. Hoe harder mn geest het probeert te onderdrukken, hoe harder mijn lichaam schreeuwt om een nieuw shot. Maar mijn dealer levert niet meer aan mij. Het valt te veel op, het geeft te veel problemen, zegt hij. Het is slecht voor zijn zaken, en helemaal onterecht is dat niet. Overvloedig zijn de dagen van achtergestelde betalingen. En de roddels en foutieve aannames die ik verspreidde als hij er niet was om me dat shot te geven.

En nu zit ik met de brokken. Licht melancholisch kijk ik terug. Dat eerste gesprek staat me nog bij, zin voor zin. De eerste ‘high’ kwam een week later, en het voelde heerlijk. Nog niet eens het persoon die het zegt is de sleutel naar de roes. Het feit dat alles op zo’n moment even lijkt te kloppen maakt het zo onvergetelijk mooi. Later ga je zien dat het niet enkel goud is wat er blinkt, maar dan is er al geen weg meer terug. Je bent al addicted for life. Pas op het moment dat je bij jezelf inziet wat voor troep je eigenlijk injecteert kan bij jezelf wel eens het besef komen dat het helemaal niet zo mooi is als het allemaal voelt. Niet dat ik dat niet al wist overigens, want de nare bijwerkingen waren me niet ontgaan. Maar het besef dat de pijn niet opweegt tegen de roes heeft mij doen besluiten om de spuit in de bosjes te werpen.

Best grappig als je de vergelijkingen zo gadeslaat. Dan hebben liefde en heroïne op zich een hele hoop gemeen. Iedereen die dat niet inziet zou voor het inlevingsvermogen eens ‘under the bridge’ van de Red Hot Chilli Peppers moeten luisteren. Als je eenmaal geproefd heb wil je nooit meer anders. En van beide kunnen de afkickverschijnselen enorm pijnlijk zijn. Maar als je eenmaal bent afgekickt ziet het leven er meestal een stuk beter uit dan de tijden dat je laveloos in de goot lag.

Novocaine for the soul. You better give me something, to fill the hole. (Eels – Novocaine for the soul)

Tuesday, November 21, 2006

Hotel Binnenhof

“Welkom in Hotel Binnenhof. In het centrum van Den Haag ligt dit prachtige hotel, gerund door een staf van toegewijde medewerkers.” De brochure belooft een hoop. Daarom heb ik besloten om te kijken of dit hotel zijn verwachtingen kan waarmaken.

“Nou, ik ben er. Eerst maar even inchecken,” zeg ik tegen mezelf. Aan de receptie word ik hartelijk ontvangen door de receptionist. Dhr. M. Verhagen. Iets te glad, maar zijn grapjes komen wel aan. Zelf hou ik wel van koken, dus ik vraag of ik eventjes in de keuken zou mogen kijken. Kijken of de koks rekening kunnen houden met mijn noten-allergie.

“Maar natuurlijk meneer,” zegt Verhagen. Aan het eind van de gang is het restaurant. Als u voor het restaurant links afslaat komt u er vanzelf. Eenmaal aangekomen in de keuken wordt ik alweer even hartelijk, doch gladjes, begroet door chefkok Bos. Hij vertelt me dat hij hier nog maar een paar jaar werkt. “Eerst hadden we kok Wim, een zeer ervaren kok. Vooral zijn ijs met paarse vruchtensaus staat nog steeds hoog aangeschreven.” Bos glimlacht. “Als er morgen na de verbouwing wat extra financiële meevallers zijn, willen we de paarse vruchtensaus weer op het menu zetten. Even afwachten, want paars is lekker, maar wel heel duur.” Bos neemt even een slokje water. Die glimlach is nog steeds niet van z’n gezicht af te poetsen lijkt het wel. “Na kok Wim kregen we Melkert, maar die is met de hulp van wat subsidie ingestroomd in een andere baan. Het vak was voor hem toch wat te veel stressen.” Plotseling kijkt hij om en schreeuwt: “Jan, waar blijft die tomatensoep nou verdorie! Femke, ik weet dat je vegetariër bent, maar zou je toch wat balletjes voor die soep kunnen maken?”

Afgeschrikt door de plotselinge drukte wandel ik de keuken maar uit. Ik hoor Verhagen vanuit de verte roepen. “Rita, kan jij deze meneer even naar zijn kamer begeleiden?” De keuken beviel me wel, geholpen worden door een chagrijnige piccolo wat minder. Dat mantelpakje valt toch iets te groot. Aangekomen bij de kamer zegt ze met een ijskoude glimlach: “Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, onze hotelmanager staat altijd voor u klaar. Zijn kantoor is in het midden van ons hotel. Zijn kamer zit bovenin dat torentje daar. En mocht u weer vertrekken, u weet me te vinden. Ik help u met veel plezier naar buiten!” Ze kijkt wederom erg zuur. Zeker te weinig fooi gekregen vandaag!. Na een dankwoord stop ik haar 5 euro in de hand.

Ondanks mijn tot nu toe gemengde ervaringen met dit hotel moet ik zeggen dat het eten me uitstekend bevalt. De links gelegen keuken heeft mij een heerlijke tomatensoep voorgeschoteld. Ook de salade met Bospaddestoelen en Groene pesto is me uitstekend bevallen. Tijd voor een welverdiende nachtrust dan maar.

Slapen in dit hotel lukt me echter niet. Rond half 1 hoor ik een enorm kabaal op de gang. Bij de telefoon op mijn kamer ligt een telefoonnummer in geval van onraad. Het papier vertelt mij: “In geval van ordeverstoring kunt u bellen met Dhr. F Weisglas.” Na het nummer ingetoetst te hebben kon ik de melding doorgeven. En toch bleef het maar rumoerig op de gang.

Daarom besloot ik zelf maar even te gaan kijken. Op de gang zag ik een grote onrust. De koks Jan, Femke en Wouter waren in een verhitte discussie met de financial manager, die daarbij voor rotte vis werd uitgemaakt. Piccolo Rita deelde nog een rake klap uit aan Femke voordat de op Harry Potter lijkende hotelmanager de rust kan herstellen.

“Mijn oprechte excuses” zei de hotelmanager schuldbewust. “Het personeel is een beetje gespannen, morgen gaan we namelijk verbouwen.”

Sunday, November 19, 2006

Gelijkgestemden

En plots is hij er weer, als een duveltje uit een doosje. “Goedemorgen Marius, heb je me gemist?” Breed lachend kijkt hij me aan. Ik lach terug. Ik vind het grappig om te zien hoe we op precies hetzelfde moment precies hetzelfde kunnen lachen. Zogenaamd stoer roep ik ‘hey ouwe, je bent nog geen moer veranderd,’ terwijl ik weet wat komen gaat. ‘Jij anders wel kerel, niet zo fraai heh?’ kaatst hij me terug. Auw… hij is er weer.

‘Marius, ik kom eigenlijk langs omdat er toch nog wat dingen zijn gebeurd de laatste tijd waar ik het even met je over wil hebben.’ Schuldbewust kijk ik naar beneden omdat ik weet dat ik hem heb verwaarloosd. ‘Kom maar op!’ roep ik quasi standvastig, maar mijn maag draait rondjes van schaamte. Ongemakkelijk kijken we elkaar aan. Weer precies diezelfde blik.

‘Nou, laten we het even hebben over dat meisje van je. Was het verdomme echt zo moeilijk om gewoon eventjes naar me te luisteren? Je wist dat ik gelijk had right?’ Ik kan niets anders doen dan bevestigend knikken. Hij knikt met me mee en vervolgt zijn verhaal. ‘Het probleem is dat jij achteraf je kansen pas kan inschatten.’ Voor het eerst sputter ik even tegen. Lichtgeraakt antwoordt ik ‘Ja maar hey! Dat is lekker makkelijk! Ze heeft me misleidt. Ze zei dat ze tijd nodig had om aan het idee van ons samen te wennen. Als ze zichzelf eerst kwetsbaar, bijna breekbaar opstelt en vervolgens roep dat ik geen tegengas durf te geven, wiens schuld is het dan eigenlijk?’

Hij laat zich door mijn tegenstootje echt niet van de wijs brengen. Ik wil het liefst zwelgen in zelfmedelijden, en gelukkig weet hij er weer eens een stokje voor te steken. ‘Dat is bullshit Marius, luister nou even goed naar me! Het is allemaal geen schande, begrijp me niet verkeerd. Jij bent uiteindelijk degene geweest die op de rem getrapt heeft, dus gedraag je nou niet alsof je gedumpt bent. Ik moet je wel nog even een complimentje maken over dat gesprek. Het was het liefste en nederigste als-je-nou-niet-tot-inkeer-komt-ga-dan-maar-weg gesprek dat ooit op deze aardbol gevoerd is. Helemaal eerlijk was je niet, maar voor fuck sake, wat deed het er toen nog toe? De hoofdlijnen klopten, dat is het belangrijkste.’ Ik zwijg en kijk hem aan. Ik lach voorzichtig. Hij lacht terug. Weer diezelfde lach.

‘En maak je nou ook eventjes geen zorgen over haar verwrongen beeld van je. Je speelde haar spelletje volgens haar regels.’ We ijsberen door de kamer en halen een diepe hap adem voordat hij zijn monoloog voortzet. ‘Laat haar maar denken dat ze je in de tang had. Natuurlijk was de inhoud van haar conclusie net zo rechtvaardig als Paris Hilton die er vandoor gaat met de Nobelprijs voor de natuurkunde. Why the fuck should you care? Jij weet toch wel beter?’ Ik kijk en glimlach, wetend dat hij nu echt terug is. Ik heb hem gemist, en hij mij ook. De druk is van de ketel. We zijn nog niet dichter dan 2 meter in elkaars nabijheid geweest, maar in gedachte hebben we elkaar alweer doodgeknuffeld. En zo hoort het!

Nu is het mijn beurt om te praten. ‘Hey, stel je nou voor, gewoon even hypothetisch.’ Ik kijk uit het raam en zoek naar de juiste woorden. ‘Als ik dat misverstand omtrent haar psychologisch overwicht nou uit de wereld zou willen helpen,hoe zou ik dat dan moeten aanpakken?’ Hoofdschuddend kijkt hij me aan. ‘Daar heb je een woord voor met vier letters. N. I. E. T!’ Na een diepe hap adem vervolgt hij zijn spel. ‘Waarom denk jij altijd dat je achteraf nog alles uit kan leggen. Je weet dat het bullshit is. Je hebt maar 1 kans. Als je elkaar tegenkomt moet je snel zijn met het zetten van het juiste beeld. Eigenlijk heb je maar 1 kans om jezelf juist te presenteren. Het is een beetje als het lopen van de marathon. Als jij doodleuk een half uur te laat aan de start verschijnt is er niks aan de hand.’

Ongelovig kijk ik hem aan. Ik weet dat hij nu onverwacht uit de hoek gaat komen. Hij laat even die stilte vallen als psychologisch instrument. Ik weet het en hij weet het ook. ‘Je kunt de marathon best wel winnen dan, alleen moet je wel in staat zijn om een sprint te trekken van 42 kilometer. Dus in de praktijk is het nog steeds Godsonmogelijk.’ Een schaterlach rolt door de kamer. Je had me even goed op het verkeerde been gezet. Ik wist dat je het ging doen, en toch trapte ik er weer in. ‘Moraal van het verhaal: Eerste indrukken wis je niet meer uit. Het kan wel, maar dan moet je of uitzonderlijk goed zijn, of extreem veel tijd krijgen. Extreem goed ben je niet, anders had je deze fuck-up in eerste instantie niet gemaakt. Extreem veel tijd heb je ook niet, aangezien jullie besloten hebben om niet samen verder te gaan. Weet je wat jij zou moeten doen?’

Ik kijk hem aan en vraag ’Nou, wat zou ik moeten doen dan?’ Hij kijkt me triomfantelijk aan en zegt: ‘Niets, helemaal niets mijn vriend.’ Weer voel ik mezelf op het verkeerde been gezet. ’Je hebt een druk leven vol met dingen die absoluut de moeite waard zijn. Wees nou gewoon eens blij met wat je hebt. Het is godverdomme pas 2 dagen naar de knoppen, en je treurt al niet meer. Laat haar maar denken dat ze oppermachtig was. Je kunt het haar ook onmogelijk kwalijk nemen. Jij hebt het spel gespeeld op jouw manier, zonder de spelregels te kennen. Dat willen corrigeren is net zoiets als schaakmat staan na 4 uur spelen, en dan vragen of je het potje vanaf de 5e zet mag overspelen, omdat je toch liever je loper dan je paard had willen verplaatsen. Dat van haar vragen is totaal onredelijk. Als je dat had willen doen had je in die bewuste zet je paard moeten pakken in plaats van je loper. Je kunt je nu wel komen klagen dat ze ernaast zit. Maar hey, zeg eens eerlijk! Wiens schuld is dat nou eigenlijk? Had ze zonder je strategie te kennen moeten zeggen dat je beter je loper had kunnen verplaatsen? Lijkt me niet!’

‘Je hoeft namelijk ook niet meteen de deur dicht te trappen, weet je.’ Lichtelijk verbaast kijk ik hem aan. ‘Jullie haten elkaar niet ofzo. Ga verder met je leven, en verwacht niets meer van haar. Trap haar alleen niet de grond in, ze heeft nog steeds je nummer. Ik weet dat de situatie je frustreert, maar ga nou geen dingen meer proberen te redden die toch niet meer te redden zijn. Laat het rusten.’

Eerlijk is eerlijk. Ik heb deze man in mijn leven zo ongelofelijk gemist de afgelopen 7 weken. Terugkijkend snap ik niet eens dat ik het zonder hem überhaupt zo lang heb volgehouden. ‘Bedankt voor dit gesprek man’ zeg ik tegen de spiegel. De man op de glazen plaat kijkt me aan en lacht hartelijk. Ik lach terug. We weten beiden dat deze kleine nachtmerrie ten einde is. Mijn spiegelbeeld maakt me nog even duidelijk dat ik me nu echt moet gaan omkleden voor die laatste trein richting Amsterdam. ‘Ik zie je over 10 minuten beneden in de hal’ zeg ik.

Onderweg naar mijn kledingkast besef ik me 1 ding heel erg goed. Wat liefde, hoop en alles daar tussenin ook met je doet, vergeet vooral niet naar jezelf te luisteren. De stress van de laatste weken glijdt binnen no-time van me af. De MP3 speler gaat aan. Hij en ik staan klaar om naar het station te lopen. Twee zijn samen een, zoals het de afgelopen jaren altijd geweest is en hopelijk altijd zal blijven. Voor ik de deur uitloop kijk ik ‘hem’ nog een laatste keer aan. Ik lach en hij lacht terug. ‘Kom op man’ zegt hij, ‘tijd om de wereld te veroveren!’

Doodzonde

Donderdagochtend, 06:55 belooft de wekker mij terwijl ik mezelf bedenk dat mij al veel te veel belooft is de laatste tijd. Half slapend draai ik me om, maar de gedachte laat me niet meer los. Waar ben jij nu? Ik vraag me oprecht af of je nog ligt te slapen, of je nu ontbijt, of wat je anders aan het doen bent op deze vroege ochtend. Doodzonde.

Donderdagochtend, 07:05 belooft de wekker mij terwijl flarden van jou in de vorm van herinneringen aan mijn raam voorbij schieten. Gefascineerd door het schouwspel in mijn bovenkamer klim ik het bed uit. De PC gaat aan, evenals de waterkoker, mezelf terdege beseffend dat deze ochtend ergens opgetekend dient te worden. Al is je aanwezigheid en aandacht tot stof verworden, nog bezit je het vermogen om me veel vroeger dan noodzakelijk mijn bed uit te jagen en mij mijn dagelijks leven om jouw grillen heen te laten boetseren. Doodzonde.

De thee is gezet, en de rust is even snel teruggekeerd als die vervlogen was op het moment dat ik mijn ogen opende en de wekker mij in mijn bed zijn eerste belofte van de dag deed. Op het moment dat de wekker me belooft dat deze dag toch al zeker 7 uur en 28 minuten geduurd heeft besef ik me iets. Waarom heb ik niet naar mezelf geluisterd toen ik zei dat onze omgang doldwaze vormen begon aan te nemen? Waarom heb ik mezelf niet beschermd tegen het leed dat een gebrek aan eigenwaarde met zich meebrengt? Doodzonde.

De tv staat aan op donderdagochtend terwijl het nu teletekst is dat me het zalige tijdstip van 07:35 belooft, het moet toch niet veel gekker worden. Ik kijk ernaar maar ik zie niets terwijl ik naar de keuken loop om de laatste opgekropte frustraties weg te spoelen in de gootsteen samen met het laatste bodempje lauwe thee. Ik verbaas mezelf over het feit dat ik zo makkelijk over dit alles heenstap. Plots schrik ik op uit mijn gedachten en bedenk mezelf dat mijn rooster mij om 09:00 een tweetal lesuren belooft heeft terwijl ik heerlijk voor me uit zit te staren. Doodzonde.

Je zou jaloers moeten zijn op mijn rooster, bedenk ik me, aangezien die zijn beloftes gewoon gaat waarmaken. Tijd en plaats beloven is ook 'peanuts' vergeleken bij het waarmaken van beloftes omtrent begrip, liefde en genegenheid. En begrijp me goed als ik zeg dat ik het je diep van binnen ook niet kwalijk kan nemen. Jij was ook maar het verkeerde persoon op het verkeerde moment. Doodzonde.

Aangekleed en wel beloven de wekker en het NS spoorboekje mij in volle eenduidigheid dat ik mijn plannen tot het volgen van lessen toch echt mag laten varen als ik niet ogenblikkelijk richting station ga om die laatste trein te pakken. Terwijl meneer T. Montana mij bijna bespottend aankijkt vanaf zijn zwartwit poster, besef ik me dat hij er helemaal niet zover naast zat met zijn wereldberoemde filmquote over ‘my balls and my word.’ Mistroostigheid en de gedachten over jouw huidige bezigheden zijn verdwenen als sneeuw voor de zon. Het verschil tussen jou aan de ene kant en mijn wekker, teletekst, OV dienstregeling en scarface poster is dat de laatstgenoemde groep voorwerpen in tegenstelling tot jou keer op keer gewoon woord houden. Doodzonde.